Vechten voor de liefde

lieve ome Jan,

er worden van allerlei leuke dingen verzonnen tegenwoordig. Omdat nu iedereen vermoed dat iedereen een moeilijke tijd heeft. Terwijl ik steeds denk: iedereen hàd toch al een moeilijke tijd Waarom nu leuker doen dan anders? En bovendien: ik dééd al zo leuk. Houd toch eens op met mij meer werk verschaffen!

Want vandaag kreeg ik de 3de. De 3de mail die mij vroeg om een gedicht te sturen naar een emailadres dat bovenaan stond en daarna naar 10 of 20 (!) andere mensen datzelfde emailtje te sturen met datzelfde verzoek. De mensen weten niet wat ze aan me vragen.

Inmiddels had ik al 2 x “nee” gezegd. Wel een gedicht gestuurd aan de lieve mailer, omdat ze me ingeschat hadden als óók “poëzie-minded”, maar ik vond dat het daar maar bij moest blijven.

Maar vanmorgen kreeg ik dus de 3de. En die kreeg ik van Marjan. Marjan heeft een eigenaardig effect op me. Ze zorgt dat ik kunst ga maken. Had ik eerst alleen maar verhalen op papier geschreven, met een vaag plan om daar ooit een boek van te maken: toen zij haar praktijkruimte in gebruik ging nemen, vroeg ze aan mij of ik het gebouw wilde inrichten met mijn verhalen. De wachtkamer, het trappenhuis, de behandelruimtes. Dus ik maakte de fotootjes, waar ik gewoonlijk ansichtkaarten van maakte, nu 80 bij 60 cm, schreef m’n verhalen op een gordijn, een dekbed, een jurk. En schreef langs de trapleuningen naar de 3 verdiepingen de drie coupletten van The Happy Child.

En nu dus lag de NEE al op het puntje van m’n tong, toen er allemaal deel-JAatjes m’n mond uitsputterden. Een eigen gedicht, wilde ik haar toesturen. Maar die kent ze allemaal al. Dus besloot ik een gedicht over haar te gaan schrijven. Ter plekke. In mijn serie “Het Bloeien”. Waarvan de eerste gedichten per ongeluk ontstonden omdat een andere vriendin met kerst, jaren geleden, had gevraagd kadootjes-met-gedicht te schrijven. Ze werden een serie, toen ik materiaal voor een expositie zocht en ik 5 lege lijstjes had. Ik had er 4, schreef de 5de voor Lucas. Toen kwam er een 6de en een 7de. En vandaag dus nummer 8 van het Bloeien.

Wat ik het mooiste vond van dit gedicht – zulke dingen weet alleen de dichter – is dat hij eerst anders was. Ik had de eerste 3 coupletten geschreven en vroeg me af wàt een mens toch weer wil tot leven zou geven, als hij afgestompt is door alles wat zo hoort. En ik schreef alvast de laatste regel. “Ik word geroepen in mijn naam”.

Ik wist alleen nog niet hoe ik door moest komen. Het roepen van de naam suggereerde wel iets. Dat het uit een andere mond kwam. Dat het gevoel van golfjes die zoenen versterkt zou worden doordat er misschien wel gekust ging worden door lippen, door geluid dat van lippen kwam.

Maar dat werd me te beeldend, te plastisch. Ik zocht een ander stadium. En zo ging ik ineens voelen, dat ik niet de enige was die geroepen werd in haar naam. En er nog iemand anders geroepen is in haar naam. Die dezelfde bruis en tril en borrel probeert te bevatten. Die dan door háár naam zichzelf aan mij laat weten.

En zo bedacht ik me ineens: nu heb ik een eigen poging gedaan, van “ik kom weer uit u delven”. Dus zal ik hem aan u sturen.

O. En ook nog dacht ik: in plaats van zo’n oproep om een gedicht te sturen naar zo maar iemand, ga ik liefde rondsturen. Niet zo maar, van die plaatjes van een hartje of een omhelzing. Nee. Ècht vertellen hoe het nou zo gekomen is dat ik van iemand ben ga houden. Dàt zal ze leren, dacht ik. Mij een beetje algemene mailtjes sturen. LLLLLiefde, zullen ze krijgen.

En dàt, komt misschien toch wel weer ook, door hoe u zo prachtig vertelde over hoe u en tante Tineke de liefde hebben vormgegeven. Hoe jullie er zelfs voor moesten vechten. O, nu weet ik het weer: waarom ik met Paul aan de praat kwam. Omdat ik dat zó verwoordde: hoe jullie het toonbeeld waren van hoe je soms ergens voor moet vechten. Voor de liefde. Kennelijk.