Bril en as

Haarlem, 23 april 2021

lieve ome Jan,

het zit er weer aan te komen, dat ik u wil gaan vinden, maar het is nog niet gelukt. Daarom stuur ik u alvast maar weer eens iets op, op deze dag dat Lucas 64 jaar geworden zou zijn. Dat klinkt werkelijk als een onwerkelijke leeftijd voor hem.

Ik ben weer nogal bezig geweest. Ik denk dat m’n meest indrukwekkende wapenfeit was, dat ik een massageworkshop heb gegeven, aan één persoon. Het meest vreemde aan massages vind ik nog wel, dat het soms zo als noodhulp voelt. Alsof dat ècht de enige oplossing is voor iemand en dat het dan nog snel moet ook. Degene die de workshop deed, Nicole, zegt erover dat we “erin gedonderd” zijn. En zo is het ook.

Zo kon het dan ook, dat ze op de laatste dag van de workshop haar bril bij me had laten liggen. Dat is eigenlijk heel apart, omdat zij ook aan het oefenen is om weer scherp te kunnen zien zonder bril. Ze zegt ook dat dat haar wel eens lukt en een paar weken geleden, tijdens een telefoongesprek met haar, trof ik het. Dat het haar lukte terwijl we iets aan het bespreken waren. Helaas ben ik vergeten wat het was, maar ik weet nog wel hoe het voelde. Het voelde als erg waar.

Had ik u wel eens verteld, over m’n eigen brillenmissie? Hoe ik ooit, toen ik een workshop had gedaan bij Ton, in wonderen was gaan geloven en ik, eenmaal thuis, me afvroeg welk wonder ik dan voor mezelf zou willen? Dat is een gewichtig moment hè. Ik weet niet of u het zelf wel eens gedaan hebt, op een moment dat u werkelijk alles voor mogelijk achtte. Voorzichtig tasten naar of er dan voor uzelf een wonder zou kunnen zijn waar u stiekem op hoopte. Toen ik het deed, dus, kwam er evenzo helder als voorzichtig – nee, niet voorzichtig, eigenlijk was het best vastberaden maar zo … ijl – één zinnetje naar boven kringelen: “dat ik wil scherp wilde zien zonder bril”.

Het benam me de adem, deze ontmoeting met deze onverwachte wens, en ik beloofde het ter plekke dat ik er voor zou gaan zorgen. En, mezelf kennende, maakte ik een afspraak met dit willende wondertje, dat ze me maar een teken moest geven als ik het aan het vergeten was, omdat ik tenslotte ook niet wist hoe het moest.

Dus toen ik niet lang daarna m’n bril kwijt was bij het opstaan heb ik dat als een teken beschouwd en ben ik de studie gestart van waarom ik toch ooit die bril opgezet had. En wat het zou brengen als ik hem een tijdje af zou houden. De eerste daad die ik moest doen was m’n jongens naar school brengen. Op de fiets. Zij op hun eigen fiets. Dat durfde ik nog wel. En de eerste angst zonder bril werd me meteen duidelijk. Ik was niet bang dat ik ergens tegen aan zou botsen of zo. ik was bang dat ik mensen niet op tijd zou herkennen op straat, zodat ik niet op tijd zou weten of en hóe ik iemand moest begroeten: casual, of heel blij, of … De eerste geruststelling had ik ook al meteen binnen toen ik vriendin Wilka vanaf grote afstand al herkende aan haar manier van lopen.

Die eerste studieperiode duurde zo’n beetje een maand. Ik had nieuwe lenzen besteld en had afgesproken dat ik zo veel mogelijk zonder bril zou doen totdat die lenzen er waren. Na een maand waren m’n ogen een punt verbeterd. Maar was ik ook een soort van uitgeput en opgefokt. Dus het raakte weer in vergetelheid.

Maar gedurende de jaren kreeg ik dus af en toe weer een seintje. “Hé! We zouden toch iets met die bril! En met die ogen?!” Nou ja. Één van die studieperiodes heeft u dus in m’n boek gelezen.

En nu tref ik dus iemand, die hetzelfde heeft. En die zich dan ook nog bewust is dat het haar af en toe lukt: scherp zien zonder bril. Dus nu ik er voor moest zorgen dat haar bril weer bij haar terugkwam, werd dat een “daad”. Ooit was ik zelf m’n bril vergeten bij m’n moeder, die hem toen opstuurde. Met een briefje er bij: dat ze hoopt dat ik nu weer helder kon zien (briefjes van m’n moeder waren zeldzaam, dus dit briefje had ik bewaard!). Dus ik maakte een kopie van het briefje van m’n moeder, schreef er een eigen aanvullinkje bij.

Ik zocht een mooie brillenkoker. Daar heb ik er veel van, omdat ik oude brillen beschrijf en als kunstwerk verkoop. Ik probeerde: ja! Het lukte: de brillenkoker kon best twee brillen hebben. Dus ik stopte er ook een beschreven bril bij. Ik pakte het geheel stevig in, zoals ik geleerd heb bij het versturen van m’n boeken, en toog blij naar de brievenbus.

Het paste niet. De brillenkoker was net te groot. Maar het was zo’n goed pakje geworden, postzegels er al opgeplakt en al, dat ik geen zin meer had om het weer helemaal open te maken en een plattere brillenkoker te gebruiken. Die ik heus wel had hoor, daar lag het niet aan. Ik kon het gewoon niet over m’n hart verkrijgen. En omdat ik ook nogal zuinig ben aangelegen, wees ik ook het plan af om hem dan maar met de auto te gaan brengen. Benzinegeld er óók nog aan spenderen. Dat was nou net te veel.

Dus besloot ik met de fiets te gaan. Naar Amsterdam Noord. Als het aan mij gelegen had, was ik al op de fiets gestapt toen ik terugkwam van de brievenbus. Maar het was half 4. Een dik uur op de fiets, dan was het half 5. Dan weer een dik uur terug, dan was het half 6. En dat was de meest gunstige berekening. Ik wist dat dat te rooskleurig was. Dus ik popelde door de volgende dag heen, die vol met staande afspraken was, en vertrok de dag dáár na eindelijk naar Amsterdam Noord. Ik wist het eerste stuk uit m’n hoofd: door het Reinaldapark (dat me natuurlijk aan u doet denken) naar de Vijfhuizerdijk (waar ik altijd kom als ik m’n vriendin Anita bezoek die in de Zonnehoek woont).

En zo ging het maar door. Gedurende de hele fietsrit kwam ik langs mensen die ik kende. Zelfs mensen aan wie ik lang niet gedacht had, kwamen voorbij, waardoor ik bijna ging denken dat ik vast aan het doodgaan was, omdat m’n hele leven aan me voorbijkwam.

Maar niet deze dag was het, dat ik dood ging. Ik kwam behouden aan in Amsterdam-Noord.  Ik kreeg heerlijke koffie en muffins met clotted cream en jam. Èn een massage. De eerste regenbui viel en ik besefte dat ik daar nou helemaal geen rekening mee had gehouden: dat het misschien zou kunnen gaan regenen. Het lukte ook niet echt om er rekening mee te gaan houden, zelfs niet toen ik m’n vriendin Marga (die een tas soep bij me thuis aan het brengen was) aan de lijn kreeg die me ten afscheid “Ik hoop dat je het droog houdt!” in de oren drukte.

Ik vertrok een uur later dan ik gepland had. Gewoon omdat er nog zoveel te bespreken was, dat nog te weinig aandacht had gekregen in de massageworkshop. En ik ging een andere weg terug, omdat het laatste eind langs de grote weg me had afgestoten. Dus ik ging terug langs de Sloterplas en over Boesingeliede. Ik zag de buien vallen, boven Schalkwijk meende ik, maar daar waar ik heen reed waren grote stukken blauw in de lucht. En toen ik eenmaal bij de brug over het Spaarne was, scheen de zon zó overdadig dat ik er een foto van moest maken. Ik las ook meteen dat Gwan me had gevraagd of ik broodjes mee kon nemen van onderweg. Dus dat overwoog ik. Maar inmiddels voelde ik het wel, de 2x 26 kilometer in de benen. Dus ik stapte in het Florapark even af, om hem te bellen en te melden dat ik dat niet ging doen. Zo lopend werd ik innig dankbaar. De zon, in combinatie met regenluchten elders, maakte de bomen in het park nog meer lichtend. Ik genoot van alles wat ik zag en alles wat ik gedaan had. Helemaal vol.

Toen ik thuiskwam riep ik naar Gwan: nu wil ik soep en een glas wijn! En hij bolderde naar beneden om het voor me te verzorgen. Ik zie zijn hand met het glas wijn nog naar me toe reiken. Wat een verdienste! Hij ging nog even broodjes halen bij de Vomar. En toen was de dag volbracht.

Nou ja. Dat was dus één dag van de vele dat ik u niet bezocht. Daar moest ik natuurlijk een beetje van bijkomen, hoewel ik vond dat ik wel in beweging moest blijven. Ik had te lang stil gezeten. Dus ik bewoog nog 3 dagen en daarna viel ik stil. Beetje keelpijn er bij. Toen dat weg was beetje snotterigheid er bij. Kriebelhoestje. Niesbuien. Zodanig dat Gwan het niet meer vertrouwde. En dinsdag zou ik naar Nibbik gaan omdat de urn met m’n moeders as bijgezet zou worden. Dus ik wilde niet dat ik een gevaar zou zijn voor met name Paul, die natuurlijk al wat te stellen heeft met z’n lijf.

En eigenlijk had ik dus gedacht dat ik u het verhaal van dinsdag zou schrijven. Dat hád ik al geschreven namelijk, dus ik dacht: ik maak even een klein inleidend stukje en dan plak ik dat verhaal er onder.

Bij deze dus. Het kan allemaal nog net geprint voordat ik op pad ga. Naar Lineke. Omdat ik met haar ook een asstrooiceremonie ga houden, omdat de vorige – ter gelegenheid van 1000 dagen zonder Lucas – anders ging dan gepland en Lineke daar dus niet bij kon zijn.

Ik wens u een fijne dag en vermoedelijk zie ik u gauw!

liefs,

 

Onderwerp: posters
Datum: Woensdag, 21 April 2021 10:04:33 +0200
Aan: Els

 

lieve Els,

toen je gisteren belde voor de posters zat ik net uit te hijgen van de dag. Ik was ‘s morgens naar Nibbixwoud gereden om er bij te zijn om de urn met de as van m’n moeder bij te zetten. Als voorbereiding daarvoor werd ik intens verkouden. Toen ik je sprak zondag viel dat nog wel mee. Ik was weliswaar zaterdagochtend met keelpijn opgestaan, maar dat was zondagochtend al vervangen door een bescheiden kriebelhoestje. Toen ik zondagavond tijdens het koken dusdanig in hoesten en niezen uitbrak dat Gwan er bang van werd, heb ik zonder morren een afspraak geregeld voor een coronatest. Áls ik dinsdag bij de asbijzetting wilde zijn, wilde ik niet degene zijn die m’n zwager aan zou steken.

Eigenlijk was ik er vanuit gegaan dat ik er dus niet bij kon zijn, al had ik zo volmondig gezegd dat ik er graag bij wilde zijn. Dat de uitslag van de test te laat zou zijn. Maar om 8:35 had ik melding dat de uitslag binnen was. Negatief, bevestigde het mijn gevoel dat deze verkoudheid eindelijk “eigen” aanvoelde, na alle corona-mee-beweeglijkheid die ik al loop te beoordelen sinds de pandemie officieel werd. Ik moest mezelf er echt toe zetten, tot het idee dat ik er bij zou zijn. Wat me werkelijk confronteerde met al het neerleggen bij dat ik ergens niet bij zou zijn.

Bloemen! Bedacht ik me. Er moeten natuurlijk bloemen zijn! Dus ik ging naar de Vomarse bloemenman en keek naar de rode rozen. Ik wilde niet gaan ruiken, met m’n snotneus. En eigenlijk vond ik de rooie ineens te afgezaagd. Aanlokkelijker waren deze keer de rood met gele, die zo’n beetje blozende indruk maakten. Ik had ook erge zin in niet-herhaling, niet-bevestiging. Thuisgekomen zocht ik de 2 vaasjes bij elkaar, die ik ooit uit de huisraad van ome Jan mee had mogen nemen. Eentje had er buiten gestaan en veel alg opgelopen van binnen, maar die liet zich nog redelijk reinigen met een tandenborstel. Ok. Rozen en vaasjes mee, oude klok van vroeger thuis mee om aan Kees mee te geven, die klokkentovenaar is. Nu alleen de niesbuien nog de baas blijven tijdens het rijden.

Ik had mazzel. Ik koos ervoor om via Zwaagdijk te gaan. Toen ik uit de van der Deurenweg kwam zag ik dat de Dorpsstraat ergens afgesloten zou zijn, maar het Sluisvenpad, waar ik moest zijn, was bereikbaar. Zodoende kon ik alvast één vaasje met twee rozen klaarmaken, voordat Kees arriveerde, die dus wel via de Dorpsstraat moest komen en het laatste stuk langs de wegafsluiting had moeten lopen. Toen m’n zus Mariëtte met haar man Paul en m’n schoonzusje Diana er waren liepen we naar de urnenmuur.

De begrafenisonderneemster, die er ook in oktober was geweest, was er nu weer. Ze had een stukje tekst meegenomen. Wij niet. Wij hadden niks te zeggen. Althans, niet voorbereid. Ze bevroeg Mariëtte over de urn, want zij had hem gemaakt. Dus Mariëtte mocht vertellen. Dat gebeurt niet vaak.

Daarna gingen de mannen van Harder, wat vroeger Dapper & Harder heette, de glasplaat er op schroeven. Nog even een gedoetje, omdat het onderste boutje geen grip bood en even teruggedraaid moest. Maar daarna stapten ze weg, de mannen van Harder, en boden ze de aanblik van het geheel. We waren meteen verrukt: de zon speelde met de woorden! En ze bleken ook ongelofelijk goed om mee te spelen: “liefde” kwam los op de grond te liggen, terwijl “vol” op de urn terecht kwam. “Altijd” stond op de urn en “achten” aan de andere kant op de bodem van de nis. Zo was ik opgelucht dat ik had geprotesteerd tegen “Voor altijd in ons hart” en m’n twijfel of “gedachten” niet te koud waren. Er was één andere glazen plaat in die muur, maar die deed niet zo leuk als de onze.

Ik had het ene vaasje met bloemen bovenop de nis van m’n moeder gezet en toen we uitbetoverd waren gingen we naar het graf van m’n vader, waar ik het tweede vaasje neerzette. De rest van de bloemen heb ik aan Mariëtte gegeven. Daarna nodigde m’n zwager ons uit voor nog een kopje koffie bij hun thuis. Ik moest hem waarschuwen: “Ik ben wel echt heel erg verkouden hoor!” en was al weer bereid om er niet bij te zijn. Maar hij schetste een samenkomen in de tuin. Die durfde ik wel.

Dus zo hebben we nog even gezeten, met onze delegatie. Recepten voor zelfgebakken brood uitwisselend, gezondheidstoestand van Paul, nieuwe werksituatie van Diana en Kees z’n werkmoeheid. Toen ik wegreed bij hun, belde Anita, zodat ik de hele terugweg in gesprek was. Daarna was ik bekaf, maar ik had maandag – m’n quarantainedag in aanloop naar de test – gewerkt aan een kunstprojectje in het kader van Haarlem 775 jaar en kon de prints ophalen, die ik bij de Printerette had besteld. Langzaam fietsend kon ik dat wel. Ik hoefde niks, van mezelf. Zelfs niet naar de AH gaan, zoals Gwan had gevraagd. Vanwege mogelijk vegetarische salami.

Maar één blik op Mabrouk op de zonnige Botermarkt haalde me uit m’n zelfverkozen zieligheid. Natuurlijk! De lekkerste yogi-theetjes waren op! Nou, dan kon de AH daarna ook nog wel. Nou. Toen konden daarna de posters ook nog wel. En daarna ben ik lekker in bed gekropen met een nieuw oud boek van Don Juan, waar ik even in las maar verder alleen maar naar staarde terwijl m’n hoofd vrij nam en m’n ogen langzaam dicht vielen…

kusje,
Joke