Crè­me Brûlée aux Deux Canards

“En ik denk terug aan ‘Aux Deux Canards’ (meervoud, dus inclusief x-en en s-en), dat alleraardigste restaurantje, waar ik 25 jaar geleden toevallig met mijn moeder belandde en dat ik daarna nooit meer heb kunnen terugvinden. 

Ik dacht dat het vast niet meer zou bestaan. Totdat ik 2 jaar geleden brutaalweg bedacht om het lot te tarten en de naam simpelweg in te typen in google en ik tot mijn verbazing prompt een lijst hits kreeg (waarom ben ik daar eerder nooit opgekomen?!). Ik was op zoek gegaan, omdat Jan en ik een paar dagen naar Parijs gingen en ik wilde hem dat restaurantje zo graag laten zien.

Het bleek vlak bij ons hotel te zijn, het was nog steeds piepklein, het was ook erg duur – we wilden toch maar verder lopen – en de eigenaar was nog steeds dezelfde flamboyante, zwierige man die ons met gemak naar binnen lokte met zijn verleidelijke praatjes.

Mijn moeder was indertijd verrukt van hem, hij vond haar zo prachtig met hoed en dat je tegenwoordig zo weinig vrouwen meer zag met een hoed en dat zo’n hoed getuigde van stijl en gratie (mijn moeder bloosde van weelde). Na alle heerlijkheden van voor- en hoofdgerecht (het zou tóch absurd duur worden, dus besloten we maar om het er flink van te nemen) koos ik bij wijze van dessert voor de crème brûlée.

En dat is de meest goddelijke crème brûlée die ik ooit heb geproefd. Een heerlijke zachte, qua zoetheid perfecte, met zwarte vanillespikkeltjes bezaaide, verrukkelijke (d)roompudding, voorzien van een knetterhard en knapperig laagje caramelsuiker.

De wijze waarop dat bovenlaagje tot stand kwam was het meest bijzondere van dit toetje. De zwierige eigenaar kwam bij onze tafel staan met in zijn ene hand het platte bruine schaaltje met crème, waarop een laagje suiker en in zijn andere hand een enorm brandijzer, zo een waar dieren (en vroeger mensen) mee gebrandmerkt werden. Dat ijzer gloeide van de ziedende hitte. In een sierlijke zwaai zette hij het ronde brandmerk in het schaaltje – het paste exact – waaruit een enorm gesis, een indringende caramelgeur en een flinke wolk damp tevoorschijn kwam. Het leek bijna oneerbiedig om het op te eten…”